Manifest van Pieter De Prins

Manifest Pieter De Prins - jaargang 4.jpg

Eind 1954 publiceert nieuwkomer Pieter De Prins een tekst waarin hij de “avant-garde poëzie” verdedigt. Voor het eerst verschijnt in het blad dus een prozatekst over de poëzie. Deze tekst, Avant-Garde Poëzie. De breuk tussen taal en gedachten, geldt meteen ook als manifest van de redactie wat poëzie betreft. In de tekst vraagt De Prins zich af wat ‘poëzie’ precies is, formuleert hij enkele verwijten aan het adres van de ‘neoclassicistische dichters’ en definieert hij de ‘experimentele poëzie’. De Prins kiest resoluut voor wat hij de poëzie van “de modernen” noemt: : “Ziet u hoe rijk deze doorleefde poëzie is! Geen literatuur, geen laddertjes! […] Deze poëzie zindert van leven omdat in elk woord de harteslag van de dichter hoorbaar is.”

In de bijdrage wordt dus expliciet stelling genomen betreffende de keuze voor een bepaalde soort poëzie, die door De Prins als “experimenteel” wordt getypeerd. De publicatie van deze programmatische tekst is een mijlpaal binnen het bestaan van De Meridiaan, aangezien de redactie eerder nog geen enkele keer een standpunt innam. Er valt vanaf dan een verschuiving op te merken in de gepubliceerde poëzie.