De programmatische tekst: toelichting.

Manifest Vormen.jpg

De driehoofdige redactie van ‘Vormen’ verkondigt haar opzet in het allereerste nummer. Het manifest neemt slechts een pagina in beslag, maar de kronieken ook een sterk programmatische inslag. Zo is er een poëziekroniek van René Verbeeck. Hij buigt zich nogal kritisch over  de bundel ‘Het tweede land’ van Jan Vercammen. Dat blijkt ook het volgende citaat: “Er is allereerst een rhetoriek waarvan wij meenden dat zij voor goed met den  expressionistischen rommel was opgeruimd” (Vormen 1936, 49).            

 

Het manifest is geschreven door Buckinx, De Vree en Verbeeck. Het programma herneemt deels de ideeën van ‘De Tijdstroom’, maar de klemtoon kwam meer op het belang en de betekenis van de vorm (Demedts 1941, 106). Een van de doelstellingen van de dichters van ‘Vormen’ is de poëzie  een tijdloos karakter te verschaffen met dan vooral de nadruk op het formele aspect, zoals de naam al aangeeft. Zo blijkt ook uit een citaat van René Verbeeck:

Het opzet van de drie redacteurs is niet om het tijdschrift te richten naar een bepaalde facet of om het huidige stelsel volledig te verwerpen. Ze willen wel de klemtoon verplaatsen van het maatschappelijke en het algemeen menselijke naar het persoonlijke. Daar staan bezinning, natuurlijkheid en eigen grenzen centraal. Volgens het manifest van ‘Vormen’ moet “De aandacht gericht worden op de algemeen vernieuwende en vormgevende kracht die de levensinhoud ordent en transformeert en hem een diepere betekenis geeft” (Vormen 1936, 1).

 

Ze schenken weinig aandacht aan problemen van hun tijd, voor hen primeert het esthetische op het ethische. Dit mondt niet uit in formalisme, maar in een vitalistische houding waar het gaat om de verheerlijking van een intuïtieve manier van leven; driften, activiteit en vurigheid staan centraal. Ze lieten zich hierbij inspireren door Noord-Nederlanders als Nijhof en Marsman, maar ook Rimbaud en Rilke kregen een plaats binnen hun poëtisch ideaal. Deze dichters komen in het tijdschrift op verschillende manieren naar voren. Over Rilke wordt geschreven in een kroniek en Buckinx wijdt bijvoorbeeld een gedicht aan Arthur Rimbaud (Vormen 1936, 16).  Voor René Verbeeck zijn vitalisme en vormdrift met elkaar verbonden: “Is de vormdrift zelf, op het  scheppingsmoment, niet de meest intense uiting van levenskracht?” vraagt hij zich af (Eyken 1964-1965, 20). De vormdrift als uiting van de scheppingsdrang zal bovendien de innovatie creëren die elke waarachtige poëzie brengt. Ze beseffen dat ze met de nieuwe invalshoeken vele critici voor het hoofd zullen stoten, maar ze houden vast aan de overtuiging dat ze een zuiverder atmosfeer kunnen scheppen.

Samenvattend plaatst de redactie de volgende punten voorop: het belichten van een nieuwe mentaliteit, het thematiseren van de persoonlijkheid, de beklemtoning van het algemeen menselijke in het individu, natuurlijkheid en bezinning en de vormgevende kracht. Het is wel opmerkelijk dat ze niks vermelden over de sterke levensdrift en het schoonheidsstreven dat toch kenmerkend is voor de poëzie in ‘Vormen’.

Maurits Peeters Malade.jpg