De Tijdstroom is een typisch product van zijn tijd; ontstaan uit de wil van een handvol traditionalisten om tegen de toen gangbare dominante stroming in te gaan. Zij wilden hun eigen stem trouw blijven in een literair landschap dat door de modernisten op z’n kop werd gezet. De modernisten produceerden een kunst waar niet altijd over nagedacht was, bijvoorbeeld het dadaïsme, een kunst dat uit haar veilige omgeving werd gerukt en zomaar werd losgelaten op de chaotische wereld van het interbellum. Het was tegen deze kunstopvatting dat de Tijdstromers ingingen, ze probeerden te redden wat er te redden viel: met een estheticistische kunst. Een kunst dat uit de kunstenaar kwam en schoonheid creëerde. Dit was hoofdzakelijk een poging tot zelfbevestiging, maar uiteindelijk kan worden geconcludeerd dat hun opzet grotendeels mislukt is. 

Het verdwijnen van De Tijdstroom wordt toegeschreven aan het failliet van de uitgever en aan het feit dat het concept van het periodiek niet ludiek genoeg was. Het is daarentegen zeker dat De Tijdstroom een zeer belangrijke rol heeft gespeeld voor iedere literator die eraan meewerkte, er was een grote interactie tussen de medewerkers ook al deelde niet iedereen dezelfde overtuigingen. Wat ze wel min of meer gemeen hadden is hun esthetische opvattingen. De Tijdstroom kan een zekere navelstaarderij worden verweten; ze schreven vooral met elkaar, over elkaar en door elkaar. Het valt op dat gedurende de eerste twee jaargangen nauwelijks auteurs werden gevraagd die als “buitenstaander” aan het periodiek wilden meewerken. Dit zou misschien ook een oorzaak kunnen zijn waarom De Tijdstroom in 1934 de boeken moest sluiten. Waarschijnlijk was het een samenspel van voorvallen: het faillissement van Excelsior, de ondoorlaatbaarheid van het gesloten groepje schrijvers, het uiteengroeien van de medewerkers door nieuwe inzichten en hun koppig vasthouden aan een traditionele poëtica.